Buiten de muren van het getto.

Anti-semitisme zonder joden in Roemenië.

Gepubliceerd in Vrij Nederland, 3 december 1994


'De Roemeense revolutie begon op Malta'.
Eindelijk is aan het licht gekomen hoe de gehate dictator Nicolae Ceaucescu ten val werd gebracht. Het hardnekkige gerucht dat al bijna vijf jaar de ronde doet in Roemenië is met de openbaarmaking van het Voorlopig verslag van de Roemeense geheime dienst (SRI) over de gebeurtenissen van december 1989 nu officieel vastgelegd.
De revolutie was een door buitenlandse geheime diensten gecoördineerde samenzwering van anti-Roemeense krachten, die tot doel had de soevereiniteit en de territoriale integriteit van het land te verstoren. Het waren de opruiende activiteiten van bij de Securitate als Sovjet-agenten bekende intellectuelen en het gestook van door de Hongaren in speciale kampen opgeleide Roemeense vluchtelingen die in 1989 de binnenlandse veiligheid in gevaar hebben gebracht. Een sleutelrol heeft volgens het Verslag ook de voormalige Joegoslavische consul-generaal uit Timisoara gespeeld. Hij wordt beschreven als Hongaars-Joegoslavische dubbelagent, zijn bijdrage bestond uit naar Joegoslavië smokkelen van het eisenpakket van de eerste demonstranten in Timisoara. Door die informatie aan de massamedia door te spelen heeft hij de destabilisering van het land in gang gezet.

Het SRI-rapport, dat nog het meest doet denken aan een slechte politie-thriller, is duidelijk een poging de Securitate vrij te pleiten van alle misdaden en te presenteren als een 'patriotische organisatie met een zuiver geweten'. De verantwoordelijkheid voor het openen van het vuur op de demonstranten wordt bij het leger en bewapende burgers gelegd, die in de algemene verwarring van de revolutie op elkaar geschoten zouden hebben. De 'ongewapende Securitate' treft geen enkele blaam, integendeel, de Securitate heeft de situatie goed ingeschat en zich meteen aan de zijde van het volk geschaard.
De Roemeense autoriteiten kunnen dit rapport van de geheime dienst goed gebruiken als bewijs van goedkeuring voor hun omgang met het verleden: alle Securitate-officieren en Politburo-medewerkers die na december 1989 aangeklaagd werden voor medeplichtigheid aan volkerenmoord zijn intussen alweer op vrije voeten. Het is een voorlopig hoogtepunt in de rehabilitatie van de Securitate. In talrijke boeken, memoires, romans en interviews met ex-Securitate-officieren wordt het idee van een 'vaderlandse Securitate' gepromoot en wordt Ceausescu beschreven als slachtoffer van een geheime overeenkomst die door Gorbatjov en Bush bij hun ontmoeting begin december op Malta gesloten zou zijn.

De revolutie is verworden een kalenderdatum, een rood getal op de kalender. Binnen de kortste keren lijkt het een vanzelfsprekende feestdag. Het Roemeense parlement maakte niet 22 december tot nationale feestdag, maar 1 december. Op 1 december 1918 werd het moderne Groot-Roemenië uitgeroepen. Destijds was dat de roemrijke afsluiting van een tijdperk. Nu staat het voor een onafgeronde nationale kwestie. Voor de voltooiing van Groot Roemenië ontbreken Noord Boekovina en Besarabië die sinds het einde van de oorlog bij de Sovjet Unie horen, en Zuid Dobrudscha, dat in Bulgarije ligt. De eerste december is een mythe van een geheel andere grootte als de 22ste december. Dat was het einde van een diktatuur. Voor het nationalistisch gevoel te weinig. Nationalistisch gevoel groeit met territorium, niet met democratie.

Bij het eerste lustrum van de Roemeense revolutie is er niet veel te vieren. De meeste mensen denken liever niet terug aan die dagen. President Iliescu zal net als voorgaande jaren 's morgens bloemen leggen bij de kruizen ter herdenking van de slachtoffers. Het ritueel wil dat die bloemen even later weer weggehaald worden door de erfgenamen van de studenten die in het voorjaar van 1990 het Universtiteitsplein wekenlang bezet hielden. Ook die demonstranten zijn in het vergeetboek geraakt. Het enige dat is blijven hangen is het beeld van hun populaire leider Marian Muntenau. Hij raakte zwaargewond bij de aanval van de mijnwerkers die in opdracht van de regering het plein kwamen schoonvegen, en werd in het ziekenhuis gearresteerd. De foto van zijn geknakte lichaam, de lijdende ogen, het lange haar en de baard riep onvermijdelijk associaties op met Jezus Christus als martelaar.
Vandaag de dag verspreidt Marian Muntenau het woord voor zijn partij de Beweging voor Roemenië (MFR). 'Beweging' verwijst direct naar de Legionairen uit de jaren dertig, ook bekend als de IJzeren Garde, of de Beweging van de Aartsengel St. Michael. De ideologie van de MFR is gebaseerd op de principes van destijds. Een Nieuwe Generatie moet het volk doordringen van de spirituele eenheid van het (orthodox) christelijk lot. Het martelaarsschap speelt een grote rol in het streven naar de Roemeense geest, de Roemeense kracht.
In 1990 liet Muntenau, toen al met een groot ijzeren kruis om zijn nek en een zware leren gordel om zijn middel, op het Universiteitsplein gigantische menigtes demonstranten die hij toesprak voor hem knielen. Nu hij zich tooit in zwarte hemden met rune-tekens zijn de massa's verdwenen, maar dat lijkt hem niet te deren. Munteanu spreekt in kleine zaaltjes voor jonge mensen over het Legionair handboek en draait cassettes met toespraken uit 1937. Het samenzijn wordt besloten met het zingen van de hymne de Heilige Legionaire Jeugd.

De geschiedenis oefent een grote aantrekkingskracht uit. Roemenië maakt de laatste jaren een ware Antonescu-revival door. Marshal Ion Antonescu trok in 1941 ten strijde tegen de Russen om de door de Sovjet Unie bezette gebieden Besarabië en Noord Boekovina (zo ongeveer het huidige Moldavië) terug te veroveren. Het oversteken van de grensrivier de Prut geeft hem het aura van een moedig man, die opkwam voor Roemenië. Dat hij na de oorlog ter dood veroordeeld werd in een stalinistisch showproces vergroot met terugwerkende kracht zijn populariteit. Boeken over het leven van Antonescu, vaak vertaalde heruitgaven geschreven door revisionistische historici, vinden gretig aftrek.
Standbeelden moeten er komen voor deze nieuwe nationale held. Een van de eersten werd onlangs onthuld in wat wel de 'zigeunerhoofdstad' wordt genoemd: Slobozia, in Moldavië vlakbij Iasi. De plechtigheid op het terrein van het plaatselijk politieburo werd bijgewoond door de staatssecretaris van Cultuur, Mihai Ungheanu. Zijn partij, het extreem-nationalistische Groot Roemenië (Romania Mare) trad een paar maanden geleden op uitnodiging van Iliescu toe tot de regering.

Paradoxaal genoeg stelde datzelfde ministerie van Cultuur een prachtige zaal ter beschikking voor de start van de Roemeense toernee van de tentoonstelling De Wereld van Anne Frank. Deze in Amsterdam gemaakte expositie laat aan de hand van het leven van Anne Frank de geschiedenis van de Holocaust zien. De tentoonstelling sinds 1985 al meer dan 40 landen bezocht. Ook in Roemenië is een apart onderdeel toegevoegd over het lot van de joden in het land zelf, met hulp van het Holocaust Memorial Museum in Washington samengesteld door historici uit Roemenië.
De opening in Boekarest geldt als één van de moeilijkste in Oost Europa. Over het eigen aandeel in de Holocaust is bijzonder weinig bekend in Roemenië. Dat komt niet alleen omdat de vervolging van de joden een verboden onderwerp was onder Ceausescu. De Tweede Wereldoorlog had voor Roemenië een zeer grillig verloop. Marshal Antonescu sloot in 1941 een pact met Hitler om gebieden op de Russen terug te veroveren, maar wisselde in 1944 van bondgenoot toen de Duitsers aan de verliezende hand leken te zijn. Ook het lot van de joden was sterk van zijn opportunisme afhankelijk. In Transnistrië werden aan het begin van de oorlog tienduizenden mensen de dood in gejaagd, terwijl de vervolging later elders in het land bleef steken bij maatregelen die de joden beroofden van hun burgerschap en van hun mogelijkheden van bestaan. Dat Antonescu in 1942 weigerde de treinen naar Duitsland te laten rijden, heeft in sterke mate bijgedragen aan de mythe van Roemenië als veilige haven voor vluchtelingen uit heel Europa.

De feiten die de tentoonstelling over de Holocaust in Roemenië presenteert maken een eind aan veel van de uitvluchten die de Roemenen moeten vrijpleiten van verantwoordelijkheid. Antonescu heeft nooit joden naar Duitse concentratiekampen gestuurd, dat klopt, hij had een eigen vernietigingsprogramma dat vooruitliep op dat van de Duitsers. Na de progrom in Iasi, in juni 1941, drie dagen na het uitbreken van de oorlog, hielden de Roemenen een razzia en pakte duizenden joden op. De mannen werden in vrachtwagons gepropt, de treinen bleven net zo lang rijden tot de meeste mensen van uitputting gestorven waren. Favoriet vervolg was het etaleren van de dode lichamen aan vleeshaken in joodse slagerijen, compleet met een bordje 'kosher vlees'.
De Russen hebben inderdaad ook flink huisgehouden tijdens de laatste weken van de bezetting van Besarabië en Noord Boekovina, maar de zuiveringsacties van het oprukkende Roemeense leger in de zomer van 1941 overtroffen volgens Raoul Hilberg het voorafgaande in wreedheid en in aantallen slachtoffers. Na Antonescu's aankondiging dat het moment voor gedwongen evacuatie van de joden uit het noordoosten aangebroken was, begonnen plaatselijke commandanten onmiddellijk met het over de grens zetten van de eerste 30.000 mensen. De bruggen over de grensrivier de Prut werden afgesloten, terugkeer was niet mogelijk. Wie niet na lange omzwervingen van de honger stierf, werd door de Duitse achterhoede van het tegen de Russen vechtende front opgesloten of afgemaakt. Dat de joden op 'buitenlands grondgebied' stierven is tot op de dag van vandaag aanleiding tot discussie over de schuldvraag. Voor het gemak wordt daarbij vergeten dat het grensgebied ten oosten van de Prut, Transnistrië in de Oekraïne op dat moment bezet werd door de Roemenen.

Zelfs de Nazi's ging het allemaal veel te snel. Toen de Roemenen zelf begonnen met het inrichten van concentratiekampen omdat deportatie naar het Oosten nog niet mogelijk was, verzocht Eichmann het Ministerie van Buitenlandse Zaken Roemenië te laten stoppen met deze ongeorganiseerde, voorbarige inspanningen zich van de joden te ontdoen. De vernietiging van de Duitse joden had voorrang. Toen Eichmann echter een paar maanden later met de Duitse spoorwegen onderhandelde over de juiste hoeveelheid treinen voor het transport van 200.000 joden uit Roemenië naar de vernietigingskampen in Lublin, veranderde Antonescu van gedachten. In augustus 1942, als de Roemenen zonder enige hulp al bijna 300.000 joden hebben omgebracht, weigerden ze verder mee te werken aan de Duitse plannen. 'De Duitsers hadden geen rekening gehouden met het feit dat dit niet alleen een land was met een buitensporig hoog percentage pure moordenaars, maar dat Roemenië ook het meest corrupte land was van de Balkan.' concludeert Hannah Arendt in haar boek Eichmann in Jeruzalem. Antonescu had ontdekt dat er een veel makkelijker manier was om van de joden af te komen: verkopen voor harde valuta, 1300 dollar per hoofd. Zo werd Roemenië een van de weinige mogelijkheden voor joden om te emigreren naar Palestina tijdens de oorlog.

Vera Campeanu was als lid van het Roemeense Helsinki-comité voor de mensenrechten betrokken bij de voorbereidingen van de Anne Franktentoonstelling in Boekarest. Voor Campeanu is de hele discussie over de rol van Antonescu van ondergeschikt belang: "Objectief gezien was Antonescu een moedig man, en dat is het enige dat telt voor de Roemenen. Wat hij verder heeft gedaan doet niet ter zake. Dat zijn dapperheid een paar zigeuners het leven kostte maakt niemand wat uit. En die paar joden...who cares?"
Toch is Antonescu maar een deel van het probleem. Roemenen hebben een totaal gebrek aan historisch besef. Neem de manier waarop zigeuners benaderd worden. Roemenen haten zigeuners tot in het diepst van hun hart. Zelfs de meest verlichtte intellectuelen haten de zigeuners, overal in Roemenië. Wat vergeten lijkt te zijn, is dat de Roemenen zigeuners tot in het midden van de vorige eeuw als slaven hielden. Roemenen hebben absoluut niet het idee dat ze verantwoordelijkheden hebben ten opzichte van de minderheden die ze slecht behandeld hebben. Zigeuners vormen een bedreiging voor Roemenië, punt uit."
Na de val van Ceausescu doken er in de pers verhalen op over de afkomst van de voormalig diktator. Het verhaal over zijn ware afkomst kwam naar boven. Onderzoek in zijn geboortedorp wees uit dat hij van oorsprong niet Roemeens was, maar voortkwam uit een zigeunerfamilie. President Iliescu mag wel uitkijken want over hem doen nu vergelijkbare verhalen de ronde.
Vera Campeanu: 'Die nationalistische benadering geldt niet alleen de geschiedenis, maar bijna alle sociale problemen. Iemand die iets verkeerd heeft gedaan is niet Roemeens, kàn eenvoudigweg niet Roemeens zijn. Roemenen zijn niet goed, ze zijn perfect. Omgekeerd gaat het ook op. Iemand die bij Corneliu Vadim Tudor (voormalig hofdichter van Ceausescu, nu leider van de Partij van de Roemeense Nationale Eenheid, PUNR) uit de gratie raakt, loopt het risiko zijn Roemeense kwaliteiten te verliezen. Zelfs als zo iemand echt 100 procent Roemeens is. Hij wordt uitgemaakt voor zigeuner. Of voor jood.
De boodschap is duidelijk: dit is het slechtste wat je kunt zijn. Zo genoemd te worden is het ergste wat je kan overkomen.'

De idee van het Ware Roemenië is altijd nauw verbonden geweest met xenofobie en superioriteitsgevoel. Maar de bedreiging van buitenaf en de angst voor 'de ander' vindt telkens weer haar hoogtepunt in jodenhaat. Het feit dat er objectief gezien nauwelijks nog joden zijn is niet van belang, het vijandbeeld is springlevend.
Voor de oorlog woonde er meer dan 800.000 joden in Roemenië; nu is dat aantal geslonken tot een te verwaarlozen groep 20.000 -meest oude- mensen op 23 miljoen inwoners. Wie niet vermoord, gedeporteerd of op de vlucht gejaagd werd in de oorlog, kon onder Ceausescu emigreren naar Israël. Roemenië ontving in ruil hiervoor kopgeld van Israël en de status van meest favoriete handelspartner van de Verenigde Staten.

De mythe van het anti-semitisme zonder joden kent vele varianten.
Geheel in lijn met de tendens die ook elders in Oost Europa te zien is, krijgt het judeo-bolsjewistisch complot de schuld van de communistische machtsovername na de Tweede Wereldoorlog. In één moeite door worden de joden nu ontmaskerd als de veroorzakers van de revolutie van 1989. De laatst overgebleven joden hebben het zwaar te verduren. De eerste post- communistische premier Petre Roman wordt altijd weer opgevoerd als exponent van het 'joodse-vrijmetselaar kapitaal' en als 'handlager van het Internationaal Monetair Fonds'. Het boek De KGB en de Roemeense revolutie dat onlangs in grote oplage verscheen, legt zelfs een direct verband. De vader van Roman, een voormalige hoge partijfunctionaris uit een oud joods geslacht zou Roemenië na de oorlog aan de 'aziatische' Sovjets verraden en uitgeleverd hebben. Zoonlief zet nu onder andere politiek-ideologische voorwendselen deze vijftig jaar geleden begonnen 'totale oorlog' tegen Roemenië voort. In dienst van opdrachtgevers uit het westen natuurlijk.
Dit boek, met een motto van Jean Marie le Pen, verscheen bij de uitgeverij van Pavel Corut, vroeger Securitate-officier, nu prominent lid van de extreemrechtse PUNR. Corut zelf schrijft bestsellers waarin hij inzage in rapporten van de geheime dienst koppelt aan onbewezen beweringen en hypotheses die doorsnee science-fiction in het niets doen verdwijnen. Terugkerend thema bij Corut edelmoedige, patriotische strijd tegen vreemde indringers die de Securitate in december 1989 voerde, geheel in de zin van 'oerRoemeens-dacische traditie'. Dat Ceausescu het slachtoffer is geworden van een internationale samenzwering komt als centrale stelling terug in het eerder geciteerde Verslag van de Roemeense geheime dienst over de gebeurtenissen van december 1989.

Bij gebrek aan oude joden kiest opgekropte agressie de 'nieuwe jood' als uitlaatklep. Na de aanval van de mijnwerkers in juni 1990 poneerde de filosoof Andrei Cornea de gewaagde stelling dat hier sprake was van een ware progrom.
De mijnwerkers hadden het niet alleen gemunt op studenten en intellectuelen, ook zigeuners werden in elkaar geslagen, een combinatie die destijds nogal wat vragen opriep. Volgens Cornea richtte de uitbarsting van redeloos geweld zich op het beeld van de 'de nieuwe jood'. De twee getroffen bevolkingsgroepen vertegenwoordigden ieder de helft van de klassieke anti- semitische bedreiging. Enerzijds de handel, de woeker en de vage transacties, anderzijds het 'volk van het Boek'. De link werd gelegd door president Iliescu. In de overheidscampagne die de demonstranten op het plein tot publieke vijanden moest maken gebruikte hij het woord 'golani': tuig, schorum. Bekende intellectuelen en schrijvers gingen tot verbijstering van de man in de straat die term als geuzennaam voeren. Vanaf dat moment hoorde het woord 'golan' bij de twee groepen, letterlijk sloeg het op het smerige element, in zijn nieuwe betekenis op het spirituele element.
De mijnwerkers die naar Boekarest kwamen om de openbare orde te herstellen lieten het niet bij het schoonvegen van de straten. De knokploegen drongen universiteitsgebouwen binnen en sloegen leslokalen en laboratoria kort en klein; partijgebouwen van de oppositie ondergingen hetzelfde lot. Een vergelijking met de schending der synagogen en het vernielen van het Boek dringt zich op. Andrei Cornea beschrijft hoe ook aan andere voorwaarden was voldaan: de massa was ontvankelijk en het gezag hield zich afzijdig de progrom was een feit.

Tot incidenten van dergelijke omvang is het de laatste jaren niet gekomen, maar de materie blijft problematisch.
Als variatie op het thema 'anti-semitisme zonder joden' deed zich eind oktober een incident voor dat kortweg hier op neer komt: iedere jood erbij is er één teveel. De rel rond de komst van de nieuwe Amerikaanse ambassadeur heeft alle elementen van de hedendaagse Roemeense politiek in zich: een grote voorliefde voor schandalen, gebaseerd op vooroordelen en verhalen.
De nieuwe Amerikaanse ambassadeur heet Alfred Mozes, hij wordt dezer dagen in Roemenië verwacht. Mozes is een vooraanstaand lid van de joodse gemeenschap in de Verenigde Staten, en als zodanig al jaren actief in allerlei organisaties.
Eind oktober zou Iliescu op staatsbezoek naar de Verenigde Staten, een voor Roemenië niet onbelangrijke gebeurtenis. Daags voor zijn vertrek verschijnt er een open brief in de Roemeense pers, gericht aan de Amerikaanse regering. De inhoud kort samengevat: die ambassadeur, die moeten we niet. De brief is een fraai staaltje van politiek raffinement. Over het feit dat de ambassadeur joods is wordt met geen woord gerept, tegelijkertijd gaat de brief nergens anders over. Mozes worden zijn contacten met Ceaucescu aangewreven, kennelijk was hij betrokken bij uitreismogelijkheden naar Israël. De vraag is of iemand die zich hard maakt voor een beperkte groep mensen zich wel kan inzetten voor een heel volk.
De brief, een initiatief van een lid van de onlangs tot de regering toegetreden extreemnationalistische partij PUNR, is ondertekend door 7 parlementsleden waaronder twee leden van de oppositie. Die twee zijn door hun respectievelijke partijen de Burgeralliantie en de Liberale partij inmiddels geroyeerd. De opening van het Holocaust Memorial Museum in Washington wordt in herinnering gebracht. Iliescu was daarbij aanwezig maar had tot grote verontwaardiging van het nationalistisch thuisfront geen protest aangetekend tegen het overdreven aandeel in de Holocaust dat door het museum aan Roemenië wordt toegeschreven. Misschien heeft Alfred Mozes wel invloed gehad op de tot standkoming van die tentoonstelling.
De speculaties nemen een hoge vlucht. De brief zat veel intelligent in elkaar voor een Roemeens initiatief. Was hij soms in Amerika geschreven? Was het een voorzetje om Iliescu iets positiefs te laten kunnen zeggen over de mensenrechten in Roemenië?
Iliescu voelde zich in ieder geval genoodzaakt publiekelijk stelling te nemen over de ambassadeurskwestie: dit was niet de officiële positie van de Roemeense regering, noch die van het parlement. Dat de kwestie buiten de landsgrenzen nauwelijks aandacht kreeg, had Iliescu niet door. Clinton gaf geen sjoege toen de Roemeense president over de kwestie begon.
Het verhaal heeft nog een staartje. Op de terugweg had Iliescu in Londen een ontmoeting met de joodse gemeenschap. Om te praten over anti-semitisme in Roemenië. Sterker nog, hij sprak met vertegenwoordigers van het joodse zakenleven. Om hen te verleiden geld in Roemenië te steken. Zijn gesprekspartners waren niet onverdeeld enthousiast. Eerst moet er maar eens duidelijkheid komen over genoegdoening voor al die joden die door de plotselinge toestemming naar Isra‰l te emigreren gedwongen waren hun huis en bezittingen onder de prijs te verkopen, aan de staat.
Dit deel van Iliescu's reis is -godzijdank- vooralsnog aan de aandacht van de Roemeense pers ontsnapt.

Vera Campenau van het Helsinki-comité voor de mensenrechten kan zich erg kwaad maken over dit soort voorbeelden van slechte timing.
'Het parlement nam een nieuw wetsvoorstel op homosexualiteit aan, precies op de dag dat er een aantal vertegenwoordigers van de Raad voor Europa in de stad waren. Die timing getuigd van zo'n grenzeloze domheid! Roemenië is onder voorbehoud lid geworden van de Raad, vooral Nederland had veel kritiek op onze mensenrechtenpolitiek. Roemenië zou daarom elke zes maanden controle krijgen.
In dit land kun je nog steeds opgesloten worden omdat je homosexueel bent. Het wetsvoorstel van de Kamer van Afgevaardigden is nog veel slechter dan het huidige artikel 200. De ontwerptekst formuleert uitlokking zo breed dat zelfs een programma in het kader van ons minderhedenproject opgevat kan worden als reclame maken voor homosexualiteit. De Kamer van Afgevaardigden staat bekend als wat liberaler dan de Senaat, dat maakt het extra erg dat dit voorstel daar nu is aan genomen. De kwestie ligt nu bij de bemiddelingscommissie die een compromis moet formuleren tussen het voorstel van de Kamer van Afgevaardigden en dat van de Senaat.
Het grote probleem is dat niemand opkomt voor homosexuelen, niemand heeft er iets mee. Homosexualiteit bedreigt de toekomst van Roemenië, want homo's krijgen geen kinderen.'

De tentoonstelling De Wereld van Anne Frank laat de hand van het leven van een opgroeiend meisje zien waar vreemdelingenhaat en anti-semitisme toe kunnen leiden. De vraag is of die boodschap aankomt in Roemenië. Het dagboek van Anne Frank is in het begin van de jaren zestig vertaald, maar sindsdien nooit meer opnieuw uitgegeven. Het verhaal is dus niet algemeen bekend.
Vera Campeanu heeft haar bedenkingen: 'Het is onmogelijk te voorspellen of het een succes wordt of een totale flop. Roemenen zijn niet geïnteresseerd in minderheden. Mensen willen niet geconfronteerd worden met dit soort feiten uit hun eigen geschiedenis. Oudere mensen zullen hun ideeën niet veranderen om een paar foto's. Of -als ze al komen- kan het zijn dat hun reacties is: één kind, in 1944, wat maakt dat nou uit. Mijn hoop ligt bij de jonge generatie, het Ministerie van Onderwijs moet zijn best doen om scholen hierheen te krijgen. Leerlingen en hun leraren zijn het belangrijkste deel van de bezoekers.'
Lya Benjamin, de joodse historica die de afgelopen maanden samen met de publicist Andrei Oistenanu keihard gewerkt heeft aan het samenstellen van de tentoonstelling over de Holocaust in Roemenië, is zeer stellig: 'Het is heel belangrijk dat de foto's van de Roemeense Holocaust nu midden in Boekarest hangen. In het Joods Museum had ik de foto's van concentratiekampen in grote mappen, openlijk tentoonstellen mocht onder Ceausescu niet. We kunnen eindelijk laten zien wat er is gebeurd. Maar de Roemenen vinden zichzelf een volk dat veel geleden heeft, er moet niet een groep zijn die meer lijden claimt. Ik denk niet dat er nu ineens geluisterd zal worden.'

Lya Benjamin is, net als alle andere mensen meewerkten aan de tentoonstelling, erg teleurgesteld dat er geen Roemenen hebben gesproken bij de opening van de expositie. De Anne Frankstichting had alle kaarten gezet op de aanwezigheid van president Iliescu bij de ceremonie, maar die liet op het laatste moment verstek gaan. Het kabinet stuurde wel een vervanger, maar die had voor de nieuwe Nederlandse ambassadeur in Boekarest protocollair niet genoeg aanzien had om na haar het woord te mogen voeren. Daardoor waren er alleen maar buitenlanders die een speech afstaken (de ambassadeur, de directeur van de Anne Frankstichting en een van de subsidiegevers) en dat vergroot het risico dat de Roemenen de tentoonstelling afdoen als een Europees project waar zij niks mee te maken hebben. Lya Benjamin: 'Er moet een moment komen dat de joden buiten de muren van hun eigen getto treden. De opening had zo'n moment kunnen zijn. Dat er niemand gesproken heeft bevestigt voor het publiek het idee dat joden geen recht van spreken van hebben.'
Ook Vera Campeanu vreest voor de gecreëerde afstand: 'Het laatste waar de Roemenen op dit moment behoefte aan hebben, is mensen uit Europa die hen komen vertellen dat ze een stelletje klootzakken zijn. Het gevaar bestaat dat deze tentoonstelling een golf van anti- semitisme gaat veroorzaken.'
Het joodse weekblad Revista Cultului Mozaic ging om die reden zeer behoedzaam te werk bij het aankondigen van de Anne Frank tentoonstelling. De redaktie van de laatste joodse krant besloot de titels van de panelen over de Holocaust in Roemeni‰ niet op te nemen, uit angst de extreem nationalistische Corneliu Vadim Tudor te provoceren.
Het uitgebreide programma dat rondom de tentoonstelling is georganiseerd, met diverse debatten tussen historici en trainingen mensenrechtenonderwijs voor leraren, moet veel goedmaken.

De televisie en radio besteedde redelijk wat aandacht een de opening van de tentoonstelling als gebeurtenis. De reakties in de geschreven pers waren moeilijker te peilen. Daags na de opening verschenen er geen kranten, of alleen noodedities. Vanwege de papierkrisis, of zoals het grootste onafhankelijke dagblad Romania Libera het formuleerde 'vanwege de politieke repressie van de onafhankelijke pers.' Steeds als de regering van Iliescu te kampen heeft met zware kritiek, blijkt er een tekort aan papier. De prijzen rijzen de pan uit, vooral voor oudere mensen is het rondkomen erg problematisch. De spanning stijgt. Roemenië blijkt niet compatibel met Europa. De mensen zijn moe, ze wachten af.

Een dag na de opening van de Anne Franktentoonstelling stond er een kraampje op het Universiteitsplein, met spandoeken en handtekeningenlijsten. Echte mannen met baarden die -enigszins giegelend uit onwennigheid- een petitie hielden tegen de legalisering van homosexualiteit. 'Onze kinderen mogen geen homo's worden' was de boodschap, 'Nee tegen homosexualiteit'.
Een paar uur later waren ze verdwenen, van de straat geslagen door mensen die het daar weer niet mee eens waren.


Evel